Een woordje Grieks voor op vakantie
Toegegeven: er is eigenlijk geen enkele noodzaak om voor een vakantie in Griekenland de taal te gaan leren, het is overigens ook onmogelijk om dat in een kort tijdsbestek te doen. Hoewel de Grieken zich over het algemeen goed in het Engels verstaanbaar kunnen maken, kan het handig zijn om een paar woordjes Grieks te kunnen spreken. Al is het alleen maar om uw belangstelling voor de Grieken te tonen.
Een lesje vakantie Grieks mag op onze website natuurlijk niet ontbreken. Het is nu februari, met een beetje goede wil kent u de onderstaande woorden en zinnetjes op uw vakantie deze zomer uit het blote bolletje. Succes! Op de donderdagavond ploeteren in Eindhoven een aantal fanatiekelingen, waaronder ikzelf, op het ons eigen maken van de Griekse taal. Met een uurtje les in de week, dat gepaard gaat met veel gezelligheid, worstelen wij ons door idioom en grammatica. Een project van vele jaren dus. Soms meldt zich iemand die voor zijn of haar vakantie de taal graag wil leren: om vervolgens na een proefles tot de conclusie te komen dat dat een onmogelijke opgave is.
Onderstaande woordjes en zinnetjes kunnen tijdens uw vakantie wellicht van pas komen. De indeling is eigenlijk heel eenvoudig: NL = Nederlands, GR = Grieks en FO = fonetisch. Voor de juiste uitspraak van de woorden dient u te letten op de klemtoon. Deze kunt u makkelijk herkennen: in de fonetische uitspraak zijn ze vertgedrukt en onderstreept..
Begroeting:
NL: goedemorgen (tot ongeveer 16.00 uur)
GR; καλημέρα
FO: “kaliemèra”
NL: goedemiddag (vanaf ongeveer 16.00 uur)
GR: καλησπέρα
FO: “kaliespèra”
NL: goedenacht (bij afscheid)
GR: καληνύχτα
FO: “kalieníechta”
Even voorstellen:
NL: ik heet...
GR: με λένε ...
FO: “me lénne ...”
NL: hoe heet u?
GR: Πώς σας λένε;
FO: “Pós sas lénne”
NL: aangenaam (kennismaken)
GR: χαίρω πολύ
FO: “chérro políe”
NL: hoe gaat het met u?
GR: Τί κάνετε;
FO: “Tie kánete”
NL: met mij gaat het goed
GR: καλά είμαι;
FO: “kallá ieme”
Handige zinnetjes:
NL: Ik spreek geen Grieks
GR: Δεν μιλάω ελληνικά
FO: “dhen mieláo ellienieká”
NL: Spreekt u engels?
GR: Μιλάτε Αγγλικά;
FO: “mieláte angliká”
NL: Ik spreek een beetje Grieks
GR: Μιλάω λίγα ελληνικά
FO: “mieláo liego ellienieká”
NL: Kunt u wat langzamer praten?
GR: Μπορείτε να μιλάτε πιο αργά παρακαλώ;
FO: “boríete na miláte liego pjo argá parakalóh”
NL: Ik begrijp het (u)
GR: (σας) Kαταλαβαίνω
FO: “(sas) katalavénno”
NL: Ik begrijp het (u) niet
GR: Δεν (σας) kαταλαβαίνω
FO: “dhen (sas) katalavénno”
NL: dank u wel
GR: ευχαριστώ
FO: “efgariestó”
NL: OK of begrepen
GR: εντάξει
FO: “endáksie”
NL: alstublieft
GR: παρακαλώ
FO: “parakalóh”
NL: het geeft niet
GR: δεν πειράζει
FO: “den pierásie”
NL: neem mij niet kwalijk
GR: με συγχωρείτε
FO: “me siengoríete”
Let op!
NL: ja
GR: ναί
FO: “né” (als in nek)
NL: nee
GR: όχι
FO: “óchie”
In het restaurant/de winkel:
NL: brengt u mij...alstublieft?
GR: φέρτε μου...παρακαλώ;
FO: “férte moe...parakalóh”
NL: smakelijk eten
GR: καλή όρεξη
FO: “kalíe óreksie”
NL: proost (op onze gezondheid)
GR: (στην) υγειά μας
FO: “(stien) iejá mas”
NL: het eten was erg lekker
GR: το φαγητό ήταν πολύ νόστιμο
FO: “to fajietó ietan políe nóstiemo”
NL: het eten was niet lekker
GR: το φαγητό δεν ήταν νόστιμο
FO: “to fajietó dhen ietan nóstiemo”
NL: de rekening alstublieft
GR: το λογαριασμó παρακαλώ
FO: “to logarjasmó parakalóh”
NL: hoeveel kost dat?
GR: Πόσο κοστίζει;
FO: “pósso kostíezie”
NL: het is te duur
GR: είναι πάρα πολύ ακριβό
FO: “iene pára políe akrivóh”
NL: het is goedkoop
GR: είναι φθηνό
FO: “iene ftienóh”
NL: Wij willen u bedanken
GR: Θέλουμε να σας ευχαριστήσουμε
FO: “Théloeme na sas efgariestíesoeme”
Waar is...:
NL: waar is...
GR: πού είναι...;
FO: “poe iene”
NL: ...de bank (geldautomaat)
GR: ...η τράπεζα (ATM)
FO: ...“ie trappeza
NL: ...het ziekenhuis
GR: ...το νοσοκομείο
FO: ...“to nossokomíeo”
NL: ...de dokter
GR: ...ο γιατρός
FO: ...“o jatrós”
NL: ...de tandarts
GR: ...ο οδοντίατρος
FO: ...“o odontjatrós”
NL: ...het strand
GR: ...η παραλία
FO: ...“ie paralíeja”
NL: ...het hotel X
GR: ... το ξενοδοχείο X
FO: ...“to ksennodochío”
NL: ...een benzinestation
GR: ...ένα βενζινάδικο
FO: ...“éna venzienádieko”
NL: ...het vliegveld
GR: ...το αεροδρόμιο
FO: ...“to aerodrómio”
NL: ...de haven
GR: ...το λιμάνι
FO: ...“to limáni”
NL: ...de bushalte
GR: ...η στάση (του λεωφορείου)
FO: ...“ie stásie (toe leoforíoe)”
NL: ...het station
GR: ...ο σταθμός
FO: ...“o stathmós”
NL: ...het politiebureau
GR: ...η αστυνομία
FO: ...“ie astienomiá”
NL: links
GR:αριστερά
FO: “ariesterá”
NL: rechts
GR: δεξιά
FO: “deksiá”
In het hotel/appartement:
NL: Heeft u een kamer vrij?
GR: Έχετε ένα δωμάτιο;
FO: “échete énna domátio”
NL: Wat kost de kamer?
GR: πόσο κοστίζει το δωμάτιο;
FO: “Pósso kostíezie to domátio”
NL: Heeft de kamer douche en toilet?
GR: Tο δωμάτιο έχει ένα ντους και τουαλέτα;
FO: “To domátio échie énna does ke toealétta”
NL: Heeft de kamer zeezicht?
GR: Tο δωμάτιο διαθέτει θέα στη θάλασσα;
FO: “To domátio diathéttie théa stie thálassa”
NL: Wij willen een appartement huren
GR: Θέλουμε να νοικιάσουμε ένα διαμέρισμα
FO: “Théloeme na niekjásoeme énna diamériesma”
NL: Kunt u de kamer schoonmaken?
GR: Μπορείτε να καθαρίσετε το δωμάτιο;
FO: “Boríete na katharíesete to domátio”
NL: De kamer is niet schoon
GR: tο δωμάτιο δεν είναι καθαρό
FO: “to domátio dhen iene katharó”
NL: Wij hadden een fijne vakantie
GR: Είχαμε μια υπέροχη διακοπές
FO: “íegame mia iepérpchie diakopés”
NL: Wij willen...nachten blijven
GR: θέλουμε να μείνουμε... νύχτες
FO: “Théloeme na míenoeme...níechtes”
NL: Wij willen...weken blijven
GR: θέλουμε να μείνουμε... εβδομάδες
FO: “Théloeme na míenoeme...evdomádes”
Onderweg:
NL: waar is de incheckbalie van... ?
GR: Πού είναι η θυρίδα της …;
FO: “Poe iene ie thieríeda ties …”
NL: ik ben mijn...kwijt
GR: Έχασα... μου
FO: “échasa...moe”
NL: ...koffer...
GR: ...την βαλίτσα...
FO: “... tien valíetsa...”
NL: ...paspoort...
GR: … το διαβατήριό...
FO: “...to diavatirio...”
NL: ...creditcard...
GR: ...την πιστωτική κάρτα...
FO: “...tien piestotiekíe kárta...”
NL: ...portemonee..
GR: ...το πορτοφόλι...
FO: “...to portofólie...”
NL: Waar kan ik een auto huren?
GR: Πού μπορώ να νοικιάσω ένα αυτοκίνητο;
FO: “poe boró na niekjáso énna avtokínito”
NL: Is de auto volledig verzekerd?
GR: Το αυτοκίνητο είναι πλήρως ασφαλισμένο;
FO: “to avtokínito iene plíros asfaliesménno”
NL: Waar kan ik een brommer huren?
GR: Που μπορώ να νοικιάσω ένα μηχανάκι
FO: “poe boró na niekjáso énna miechanáki”
NL: Ik wil graag een helm
GR: Θα ήθελα ένα κράνος μοτοσικλέτας
FO: “tha ietela énna krávos motosiekléttas”
NL: volgooien alstublieft (tank)
GR: Γεμίστε το παρακαλώ
FO: jemíeste to parakalóh
Dagen van de week:
NL: maandag
GR: η Δευτέρα
FO: “ie deftérra”
NL: dinsdag
GR: η Τρίτη
FO: “ie trietie”
NL: woensdag
GR: η Τετάρτη
FO: “ie tetártie”
NL: donderdag
GR: η Πέμπτη
FO: “ie pémptie”
NL: vrijdag
GR: η Παρασκευή
FO: “ie paraskevíe”
NL: zaterdag
GR: το Σάββατο
FO: “to sávvato”
NL: zondag
GR: η Κυριακή
FO: “ie kierjakíe”
NL: weekend
GR: το Σαββατοκύριακο
FO: “to savatokíerjako”
NL: morgen
GR: αύριο
FO: “ávrio”
NL: overmorgen
GR: μεθαύριο
FO: “métavrio”
NL: volgende week
GR: την επόμενη εβδομάδα
FO: “tien eppómenie evdomáda”
NL: gisteren
GR: χτες
FO: “chtes”
NL: vandaag
GR: σήμερα
FO: “ síemera”
